Integratiedebat Hoger Onderwijs (Studentencongres, Maart 2010)

0. Inleiding

Deze nota handelt over wat er met de hogescholen en de hogeschoolopleidingen dient te gebeuren na de voltooiing van de academisering in 2012-2013. In dit verhaal zijn vele partijen betrokken. Om deze complexe materie toch enigszins toegankelijk te maken, volgt eerst een opsomming van de voornaamste spelers:

• De associaties. De associaties zijn in het leven geroepen door het structuurdecreet van april 2003. Een associatie is een vereniging van een of meerdere hogescholen en een universiteit. Deze universiteit is dan verantwoordelijk voor de academisering van de hogescholen binnen de associatie.

• De universiteiten: Katholiek (vb KU Leuven), maar ook andere (vb Ugent, VUB)

• De vrije hogescholen: hogescholen die ingericht worden door een inrichtende macht, meestal Katholieke Hogescholen

• De Autonome Hogescholen: hogescholen die ingericht worden door een overheid.

Het verhaal van de academisering en de mogelijke integratie start bij de invoering van de Bachelor/Master structuur door het structuurdecreet van 4 april 2003 (Vlaams Parlement, 2003). Voor de invoering van de Ba/Ma structuur kende Vlaanderen 3 types opleidingen (Vlaams Parlement, 1994):

• De academische opleidingen: deze opleidingen ressorteerden onder de verantwoordelijkheid van de universiteit en leverden de graad van ‘licentiaat’ op.

• De professionele opleidingen: deze opleidingen ressorteerden aan de hogescholen en leverden de graad van ‘graduaat’ op.

• De opleidingen van ‘academisch niveau’: deze opleidingen ressorteerden aan de hogescholen en leverden eveneens de graad van ‘licentiaat’ op.

Het structuurdecreet reduceerde het aantal types opleidingen van 3 naar 2, namelijk professionele bachelors en academische bachelors en masters. De graduaatopleidingen werden professionele bachelors, de academische en de opleidingen van academisch niveau werden academische bachelor en master opleidingen. De opleidingen van academisch niveau werden verplicht te ‘academiseren’ naar volwaardige academische opleidingen tegen 2012-2013. Om deze academisering te begeleiden werden de associaties in het leven geroepen. Met de deadline van 2013 in het vooruitzicht rijst nu de vraag waar de academiserende opleidingen thuishoren. Als men de logica van het structuurdecreet volgt (een binaire structuur: prof bachelor vs academische bachelors en masters), horen deze opleidingen thuis in de universiteit. In zekere zin kan men dus stellen dat de integratie van de academische opleidingen in de universiteit – zij het dan niet expliciet – reeds vervat zit in het structuurdecreet. In wat volgt, wordt de mogelijkheid tot de terugkeer naar 3 types evenwel niet uitgesloten.

1. Wat is academisering?

De term academisering wordt nergens expliciet gedefinieerd. Het structuurdecreet (Vlaams Parlement, 2003) stelt in artikel 12 §3: “Academische gerichtheid houdt in dat de opleidingen gericht zijn op de algemene vorming en op de verwerving van academische of artistieke kennis en competenties eigen aan het functioneren in een domein van de wetenschappen of van de kunsten. Academische opleidingen zijn op wetenschappelijk onderzoek gebaseerd.”

De NVAO stelt in haar accreditatiekader (NVAO, 2009): “Met de term academisering wordt het proces aangeduid dat er toe leidt dat het onderwijs van een opleiding steeds meer ingebed wordt in het wetenschappelijk onderzoek tot de opleiding volledig aan de voorwaarden van een academische opleiding voldoet.”

Dirk Van Damme concretiseert in zijn input voor het maatschappelijk debat wat precies de voorwaarden zijn om de verwevenheid van onderwijs en onderzoek te realiseren (Van Damme, 2010):

• Docenten in de academische opleidingen moeten over een doctoraat beschikken en actief aan onderzoek doen.

• Studenten moeten in aanraking komen met onderzoek en er zelf aan participeren.

• Academische opleidingen zijn ingebed in een omgeving en structuur die een academisch beleid kunnen voeren op het vlak van onderwijs en onderzoek, inclusief infrastructuur, personeelsbeleid, kwaliteitzorg,…

De HUB zelf geeft haar academiseringsbeleid gestalte in 4 kernpunten: het versterken van de wetenschappelijke cultuur, de inschakeling van personeel in wetenschappelijk onderzoek en de uitbouw van een sterk onderzoeksbeleid. (Raspoet, Van Puyenbroeck, & Verbeke, 2010)

Er bestaat dus consensus over het feit dat de doelstelling van de academisering erin bestaat om onderzoek en onderwijs met elkaar te verweven. Hoe deze verwevenheid het beste een permanente gestalte krijgt, hangt volledig samen met de plaats van de geacademiseerde opleidingen in het hoger onderwijslandschap. In de volgende sectie bekijken we wat de verschillende mogelijkheden zijn.

2. Quid Hogeschool- Academische Opleidingen? 

Wat moet er nu met die academische hogeschoolopleidingen gebeuren na 2012-2013. Grosso modo zijn er 3 opties:

• Alles blijft zoals het was: de hogescholen blijven de geaccrediteerde academische opleidingen aanbieden in samenwerking met de universiteit. De associaties blijven hun functie als intermediair tussen de hogescholen en de universiteiten vervullen. De status quo

• Alle opleidingen (academisch en professioneel) integreren in de universiteiten. De universiteit nieuwe stijl.

• Enkel de academische opleidingen integreren in de universiteit. De professionele opleidingen blijven bij de hogeschool. De integratie

a. De status quo

Als de hogescholen academische opleidingen blijven aanbieden, kan dit eigenlijk op 3 verschillende manieren:

• De hogescholen blijven de academische opleidingen zelf aanbieden. Voor de onderzoekscomponent worden zij ondersteund door de geassocieerde universiteit, zoals dat nu reeds het geval is. Eventueel kan een bi-diplomering met een universiteit voor de nodige ‘academische touch’ zorgen aan het diploma.

• De hogescholen blijven de academische opleidingen zelf aanbieden, volledig zelfstandig.

• De keuze van het structuurdecreet herbekijken en terugkeren naar een 3-ledige structuur. Naast bachelors en master zouden dan bijvoorbeeld ook ‘professionele” masters kunnen uitgereikt worden.

Al deze pistes worden door de nota Van Damme echter van tafel geveegd. De eerste optie beidt volgens Van Damme onvoldoende garanties op kwaliteit. De UVAH (her)lanceerde de piste echter in januari 2010: “De UVAH wil ook een piste lanceren die mogelijks de verschillende standpunten kan verzoenen, met name de gemeenschappelijke diplomering van de academisch gerichte opleidingen.” (UVAH, 2010)

De tweede optie meent hij niet realistisch omdat deze zou impliceren dat er heel wat ‘universiteiten’ bijkomen. Een dergelijke versnippering van de onderzoeksmiddelen zou nefast zijn voor de Vlaamse onderzoeksoutput: hedendaags onderzoek vergt immers schaalvergroting en concentratie.

De derde optie acht Van Damme niet optimaal omdat ze in het buitenland zelden een succesverhaal werden. Bovendien zouden volgens Van Damme deze professionele masters een te ambigue positie innemen in het Europese onderwijslandschap. De VLHORA laat echter nog een opening om deze piste te bewandelen: “De BAMA-hervorming betekent geen a priori keuze voor een binair hoger onderwijs.” (VLHORA, 2010)

M.b.t. het debat van academische versus professionele masters kan opgemerkt worden dat ook heel wat van de huidige masters aan de universiteit een beroepsfinaliteit hebben. Denken we bv. aan arts of apotheker.

b. De universiteit ‘nieuwe stijl’

In dit scenario worden alle opleidingen ondergebracht in de universiteit. Dit voorstel is volgens Van Damme geen goede piste omdat de universiteit geen goede omgeving is voor de professionele opleidingen. Professionele opleidingen hebben geen verstrengeling met onderzoek nodig, maar eerder praktijkgerichte en ondernemende cultuur. De professionele opleidingen overhevelen naar de universiteit zou nefast zijn voor hun kwaliteit, identiteit en arbeidsmarktpositie, aldus Van Damme.

c. De integratie

De integratie van de geacademiseerde hogeschoolopleidingen in de universiteit wordt al wat impliciet gesuggereerd in het structuurdecreet, zoals hierboven aangegeven. Ook de Universiteit Leuven speelt al geruime tijd met het idee. Ten tijde van de vorige rector, Marc Vervenne, werd het plan voor een “Kennis – en competentienetwerk KU Leuven” gelanceerd, wat eigenlijk neerkwam op een integratie. Na heel wat discussie moest het KCN baan ruimen voor het LUS (Leuvens Universitair Systeem). De uitwerking van het LUS was op het einde van de ‘legislatuur’ van Rector Vervenne in de lente van 2009 al vrij ver gevorderd.

Ook in de rapporten van de Commissie Soete (Ministeriele Commissie Rationalisatie HO, 2008) vinden we een pleidooi voor de integratie van de academische opleidingen in de universiteit

De associatie KU Leuven bevestigde onlangs expliciet haar voorkeur voor een integratie (Associatie KU Leuven, 2010). “De associatie KU Leuven is voorstander van de integratie van de academische hogeschoolopleidingen volgens de principes die werden afgesproken in de commissie Soete.”

Het VVKHO neemt uiteraard hetzelfde standpunt in, niet in het minst omdat quasi alle Vlaamse Katholieke Hogescholen partner zijn in de associatie KU Leuven. In een nota aan de VLHORA stelt het VVKHO duidelijk: “De Katholieke hogescholen zijn van mening dat deze opleidingen (de academiserende opleidingen, red) na 2012-2013 thuishoren aan de universiteit.”

Ook de nota Van Damme (Van Damme, 2010) pleit voor een integratie: “Aanbeveling: De Vlaamse Regering bevestigt zo spoedig mogelijk de politieke doelstelling om het academiseringsproces te voltooien door alle academische opleidingen in de universiteiten in integreren.”

Er klinkt dus een luide roep voor de integratie van de geacademiseerde opleidingen in de universiteit, al is een consensus nog geenszins bereikt. Bovendien is de invulling van die integratie (als voor die optie gekozen wordt) stof voor een nieuw debat. Van Damme ziet de integratie als een volledige overname van alle bevoegdheden door de universiteit: “De essentialia inzake academische verantwoordelijkheid worden best integraal onder de verantwoordelijkheid en het rechtstreekse bestuur van de universiteit gehouden” (Van Damme, 2010). Van Damme gaat zelfs nog verder: “… de integratie van de academische opleidingen in de universiteit heeft slechts zin voor de studenten wanneer zich op zekere hoogte een de facto fysieke integratie met de universitaire onderzoeksomgeving manifesteert.” Met andere woorden, de studenten moeten voor heel wat zaken zich fysiek verplaatsen naar de universiteit. Hij voegt daar wel aan toe dat de er voorzieningen moeten getroffen worden met de NMBS, de Lijn en de MIVB. (Van Damme, 2010)

De associatie KU Leuven kiest voor een mildere vorm van integratie. De belangrijkste bevoegdheden verhuizen wel naar de universiteit: “De integratie betreft in de eerste plaats een verantwoordelijkheidsintegratie: de universiteit krijgt de eindverantwoordelijkheid voor de kwaliteit en de profilering van de opleidingen en het onderzoek.” (Associatie KU Leuven, 2010)

De associatie KU Leuven laat wel een beetje ruimte voor de terugdelegatie van een aantal bevoegdheden naar de hogescholen: “Deze integratie van verantwoordelijkheid gebeurt evenwel met delegatie van belangrijke verantwoordelijkheden en bevoegdheden voor de organisatie, ontwikkeling en profilering van de academische opleidingen op de hogeschoolcampussen naar de directies en besturen van de hogescholen. Dergelijk medebestuur van de hogescholen is cruciaal, onder meer met hoog op het bevorderen van de dwarsverbanden tussen de academische en de professionele opleidingen, de sterkten en de lokale verankering van de opleidingen, de lokale rekrutering en de profilering in de regio.” (Associatie KU Leuven, 2010)

Van Damme is niet akkoord: “Vanuit diverse hoek is in de voorbije maanden gesuggereerd om de regie over de opleidingen na de integratie opnieuw uit te besteden aan de hogescholen, waarbij de universiteit haar rol eerder op afstand vervult. Dit lijkt me geen goed en zelfs een riskant model. “ (Van Damme, 2010)

Dat er een integratie moet komen van de academische opleidingen in de universiteit, daar zijn de commissie Soete, Van Damme en de  associatie KU Leuven het over eens. De mate van integratie en de verdeling van bevoegdheden tussen de hogescholen en de universiteiten is een debat dat nog in alle hevigheid gevoerd wordt. Waarschijnlijk zal de komende maanden dit debat stevig aangewakkerd worden.

d. Wat zal het worden en wanneer?

Dit is een bijzonder moeilijke vraag en kan onmogelijk met zelfs nog maar een benadering van zekerheid beantwoord worden. Als we dan toch een favoriet moeten aanduiden, lijkt het mij dat de oplossing van de integratie ‘model KU Leuven’ als oplossing uit de bus zal moeten komen. Dit omwille van volgende argumenten:

• De associatie KU Leuven vertegenwoordigt ongeveer de helft van het aantal studenten in het hoger onderwijs in Vlaanderen. Het hoeft dus geen betoog dat deze stem zwaar weegt in het debat.

• Het model van de KULeuven is een compromis ‘op z’n  Belgisch’ tussen de ‘status quo’ en de ‘integratie model Van Damme’

Het lijkt de politieke intentie om de knoop door te hakken tegen het einde van dit jaar.

3. Quid professionele opleidingen?

Voor de professionele opleidingen zijn er twee mogelijkheden: ofwel blijven zij bij de hogescholen ofwel verhuizen ze mee naar de universiteit, die dan een ‘universiteit nieuwe stijl’ wordt. Voor de tweede optie zijn er niet echt veel grote fans. Als de professionele opleidingen bij de hogescholen blijven, dan is het wel van groot belang hoe die hogescholen eruit zien. Op dit moment kent het Vlaamse hoger onderwijs 2 soorten van hogescholen: hogescholen die uitsluitend professionele opleidingen aanbieden en hogescholen die zowel professionele als academische opleidingen aanbieden.  In de tweede soort van hogescholen (zoals de HUB) is er een ‘interactie’ tussen de beide types opleidingen.

“De associatie KU Leuven is voorstander van de dwarsverbanden tussen de professionele en academische opleidingen te versterken: “Integratie van de academische hogeschoolopleidingen in de universiteit in onlosmakelijk verbonden met het versterken van de dwarsverbanden tussen de professionele en alle academische opleidingen.” (Associatie KU Leuven, 2010)

Van Damme ziet dat anders, hij is van mening dat de invloed van de academische opleidingen op de professionele op de langere termijn zelfs nefast is voor de professionele opleidingen. “Weinigen zullen betwisten dat sommige hogescholen die enkel professionele opleidingen aanbieden tot de beste in Vlaanderen gerekend kunnen worden.” En “Heeft de band en de nabijheid tussen professionele en academische opleidingen in het verleden inderdaad een positieve rol gespeeld, dan is het veel minder duidelijk of deze positieve impact ook in de toekomst gegarandeerd of zelfs noodzakelijk is. De vraag kan gesteld worden of de vermenging van professionele en academische opleidingen na verloop van tijd niet eerder tot nefaste rolvervaging , met name in de vorm van ‘academic drift’ bij professionele opleidingen, zou kunnen leiden”. (Van Damme, 2010) Van Damme is dus duidelijk voorstander van een heel strikte scheiding tussen de academische en de professionele opleidingen. Hij pleit daarbij wel voor een versterking van de professionele opleidingen, onder meer  door extra financiering, 4-jarige opleidingen en de uitbouw van het HBO5 onderwijs. (Van Damme, 2010) De vraag is echter of de budgettaire situatie van de Vlaamse Regering een dergelijke operatie toelaat. Het onderwijsbudget heeft al een sterke injectie nodig om de academisering te kunnen dragen.

In welke mate de dwarsverbanden tussen de academische en professionele opleidingen zullen blijven bestaan is dus nog ver van een uitgemaakte zaak.  Mocht men opteren voor een strikte scheiding tussen de academische en professionele opleidingen (met andere woorden, ook een sterke scheiding in centen), zullen sommige hogescholen onder de drempelnormen vallen. Van Damme komt met een oplossing: “Een nieuwe beweging van concentratie en fusies van hogescholen lijkt dan ook onvermijdelijk.” (Van Damme, 2010) Van Damme pleit wel voor de reductie van het aantal vestigingsplaatsen per opleiding. De Associatie KU Leuven is tegen: “De keuze voor integratie houdt geen verandering van de vestigingsplaatsen in.” (Associatie KU Leuven, 2010)

Mocht de visie Van Damme het halen, zou dit een grondige herschikking betekenen van het professionele onderwijslandschap. Een aantal kleinere vestigingsplaatsen zou verdwijnen door fusie en concentratie.

4. Gevolgen voor de HUB

De gevolgen voor de HUB zijn uiteraard verschillend per gekozen piste. Over de status-quo kunnen we kort zijn: er verandert dan voor de HUB studenten weinig. Volgens mij heeft de HUB ook voldoende onderzoekscapaciteit en expertise om in de optie van de status-quo voldoende garantie te bieden op academische kwaliteit. In (semi)-politieke kringen is deze optie echter ‘geen optie’.

We bekijken dus de mogelijke gevolgen in de scenario’s  van integratie: de integratie ‘Van Damme’ en de integratie ‘KU Leuven’. Uiteraard is het op dit moment niet mogelijk om alle gevolgen in te schatten. We gaan uit van de op dit moment beschikbare informatie.

De visie ‘Van Damme’ zou voor de HUB absoluut nefast zijn, omwille van een aantal argumenten:

• De middelen van de academische opleidingen zijn een ‘conditio sine qua non’ voor het financieel overleven van de HUB. Als de professionele opleidingen niet langer kunnen genieten van wat academische ruggensteun, komt hun voortbestaan in het gedrang. Van Damme pleit wel voor extra financiering voor het Brusselse hoger onderwijs in de vorm van een ‘Brusselnorm’ (Van Damme, 2010), maar de vraag is hoe groot die zal zijn, gezien de budgettaire ruimte. De fusie met de Kaho Sint-Lieven kan een rol gaan spelen in deze context.

• De HUB ziet de combinatie van de academische en de professionele opleidingen als een sterkte. Daartoe werkt zij al enige tijd aan bijvoorbeeld een heroriënteringsbeleid van HW naar bedrijfsmanagement en omgekeerd zijn er diverse schakelprogramma’s. Met het loslaten van deze dwarsverbanden, zou deze troef dan ook meteen verdwijnen.

• De academisering hangt nauw samen met de profilering van haar academische opleidingen. In het bijzonder het eigen profiel van de opleiding Handelswetenscahppen tov TEW, HI Brussel tov HI KUL en Toegepaste Taalkunde tov Taal –en letterkunde. Zeker de profilering van HW vs TEW is de laatste tijd een hot topic. Naar mijn inziens hebben beiden een andere finaliteit naar de arbeidsmarkt toe, ergo zijn beide complementair ergo hebben ze beide een maatschappelijk nut, ergo een bestaansrecht. Van Damme is het daar niet mee eens en pleit voor een ‘rationalisatie’ op dit vlak: “Het verdient de aanbeveling om de verschillende profielen aan een kritische toets te onderwerpen, waarbij de visie van de sociale partners gehoord wordt. Bijvoorbeeld kan de vraag gesteld worden of het onderscheid tussen handelswetenschappen en toegepaste economische wetenschappen wel zo diepgaand is en niet eerder de huidige feitelijke toestand – en de perceptie ervan – dan de wenselijke toestand weerspiegelt.” (Van Damme, 2010). Van Damme pleit hier – weliswaar een beetje omfloerst – eigenlijk voor de afschaffing van handelswetenschappen. Op andere fora hoort men al het idee om HW en TEW te fuseren en dan met major en minor onderdelen te werken. Het hoeft geen betoog dat beide pistes voor de HUB absoluut ongunstig zouden zijn.

De visie van de KU Leuven is op een aantal vlakken genuanceerder, hoewel zij ook niet zonder gevaar is. Veel hangt af van welke bevoegdheden de KULeuven terugdelegeert aan de hogescholen. Gaat het louter of het ‘campusmanagement’ of wordt de profilering en de invulling van de opleidingen eveneens bij de hogescholen gelegd? En wat met de dienstverlening? Als we wat we op dit moment horen, extrapoleren ziet deze autonomie er vrij beperkt uit. De opleidingen zouden onder een subfaculteit vallen, met een subfaculteitsvoorzitter (ter vervanging van de huidige decaan). De verantwoordelijkheid komt echter bij de decaan van de KULeuven en het beslissingscentrum verhuist naar de faculteitsraad van de universiteit.

Voor de dienstverlening zien we een zelfde verhaal: voor alle mogelijke domeinen (IT, Studentenadministratie, studentenbeleid zoals geconcretiseerd in het O&ER, bibliotheken,..) komen steeds meer richtlijnen vanuit de associatie ergo de KULeuven. De eigen autonomie (en dus profilering) van de individuele hogescholen wordt steeds kleiner. Met de implementatie van het Leuvense SAP softwaresysteem voor de administratie van alle associatiepartners verdwijnt een belangrijke hefboom voor autonomie, differentiatie en profilering. Hetzelfde geldt voor eenzelfde onderwijs- en examenreglement. Het invoeren van de nultolerantie in de master is een voorafschaduwing van hoe het er in de toekomst zal aan toegaan.

Als er een keuze tussen gemaakt dient te worden tussen de integratie ‘Van Damme’ en de integratie ‘KU Leuven’, verdient de piste KU Leuven de voorkeur, maar geen van beide zijn ideaal voor de HUB.

5. Conclusie

Het debat over de toekomst van de academische opleidingen is volop aan de gang. De standpunten van de verschillende tenoren zijn gekend, het is nu aan de ministeriële werkgroep om voorstellen te doen. Het zal uiteindelijk de politieke overheid zijn die de knopen zal doorhakken. Hopelijk houden de tenoren voldoende rekening met de bezorgdheden van de hogescholen. Want de academische hogeschoolopleidingen hebben wel degelijk een maatschappelijke meerwaarde, niet in het minst erkend door de arbeidsmarkt. Laat deze niet verloren gaan!

Hopelijk hebben ze ook oor voor de belangen van een belangrijke actor in dit debat: de studenten. Het verdwijnen van de academische hogeschoolopleidingen met een eigen profiel (langzaam in de integratievisie van de associatie KULeuven, snel in de visie van Van Damme)   beperkt de mogelijkheden voor de instromende studenten om een opleiding te kiezen waarvan het profiel zo dicht mogelijk bij het hunne aansluit. Anderzijds zullen zij bij heroriëntering na een verkeerde studiekeuze verplicht worden naar een ‘andere wereld ‘ over te stappen, en er zich opnieuw aan te passen.  Ook op dit vlak hebben hogescholen die academische en professionele opleidingen combineren een maatschappelijke meerwaarde.

 

Associatie KU Leuven. (2010). Standpunt Associatie KU Leuven m.b.t. academisering en integratie. RVB vzw Associatie KU Leuven 20100115.

Ministeriele Commissie Rationalisatie HO. (2008). Optimalisatie en rationalisatie van het hoger onderwijslandschap en -aanbod.

NVAO. (2009). Accreditatiekader bestaande. Den Haag: NVAO.

Raspoet, G., Van Puyenbroeck, T., & Verbeke, T. (2010). Academiseringsbeleid Faculteit Economie & Management. Brussel.

UVAH. (2010). UVAH-standpunt over integratie. UVAH.

Van Damme, D. (2010). De toekomst van de academische hogeschoolopleidingen in het Vlaamse hogeronderwijslandschap – Synthesenota op vraag van de Vlaamse Regering.

Vlaams Parlement. (2003, 08 14). Decreet betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen. Belgisch Staatsblad .

Vlaams Parlement. (1994, 08 31). Decreet betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap. Belgisch Staatsblad .

VLHORA. (2010). Discussienota gemeenschappelijk standpunten maatschappelijk debat. Brussel: AV VLHORA.

Geef een reactie