Categoriearchief: Filosofie

Antifragiel – Nassim Nicholas Taleb

Antigragiliteit bepaalt de grens tussen wat leeft en organisch (of complex) is, zoals het menselijk lichaam, en wat inert, zoals een tastbaar voorwerp (zoals de nietmachine op je bureau).

Antifragiliteit heeft de bijzondere eigenschap dat ze on in staat stelt met het onbekende om te gaan, dingen te doen die we niet begrijpen – en ze goed te doen. Laat het me stelliger formuleren: dankzij antifragiliteit zijn we over het algemeen beter in doen dan in denken. Ik ben lever dom en antifragiel dan zeer slim en fragiel.

De onmogelijkheid om risico’s van ingrijpende, zeldzame gebeurtenissen in te schatten en het plaatsvinden ervan te voorspellen. Het is gemakkelijk om te bepalen of iets gevoelig is voor schade als gevolg van volatiliteit dan om de gebeurtenis die de schade veroorzaakt, te voorspellen. Ik stel dus voor onze huidige visie op voorspellen, prognosticeren en risk-management radicaal te veranderen.

Antifragiliteit kan bijna altijd worden opgespoord met een eenvoudige asymmetrietest: alles wat meer voordeel dan nadeel ondervindt van toevallige gebeurtenissen (of bepaalde schokken) is antifragiel; voor het fragiele geldt het tegenovergestelde.

Net zoals een maand in bed blijven liggen tot spieratrofie leidt, worden complexe systemen zwakker als we stressoren wegnemen. Veel in onze moderne, gestructureerde wereld schaad ons vanwege top-down beleid en verzinsels die exact dat doen: een belediging voor de antifragiliteit van systemen.

Complexe systemen bestaan uit talloze onderlinge afhankelijkheden – lastig te detecteren – en niet-lineaire reacties. Niet-lineair betekent dat als je bijvoorbeeld de dosis van een bepaald geneesmiddel verdubbelt, je niet tweemaal het beoogde effect krijgt, maar veel meer of minder. Twee weekendjes in Parijs zijn niet twee keer zo leuk als een enkel weekendje.

Een vervelend aspect van Zwarte-Zwaanprobleem – en eigenlijk het belangrijkste, onopgemerkte punt – is dat de kans op (heel) zeldzame gebeurtenissen domweg niet te berekenen is. We weten veel minder over overstromingen die eens in de honderd jaar plaatsvinden dan over overstromingen die eens in de vijf jaar plaatsvinden – de modelfout neemt in het geval van kleine kansen toe. Hoet zeldzamer de gebeurtenis, hoe minder handelbaar, en hoe minder we weten over de frequentie waarmee die plaatsvindt. En toch, hoe zeldzamer de gebeurtenis, hoe groter het vertrouwen van die ‘wetenschappers’ die zicht met statistiek, voorspellingen en modellering bezighouden en op conferenties kleurrijke powerpoint presentaties met talloze vergelijkingen laten zien.

Ze (de natuur) is in de loop van miljarden jaren zover gekomen, zonder veel bemoeienis van hoogopgeleide, door headhunters aangestelde mangers.

De fragilista behoort tot die groep mensen die strak in het pak zitten, ook op vrijdag,. Hij ondergaat je grappen met ijzige ernst en ontwikkelt doorgaans al vroeg in zijn leven rugproblemen door achter het bureau, in het vliegtuig, en in kranten gedoken te zitten. Hij is vaak verwikkeld in een vreemd ritueel, dat over het algemeen ‘vergadering’ wordt genoemd. Behalve dat hij over deze kenmerken beschikt, denkt hij eigenlijk dat wat hij niet ziet niet bestaat, of dat wat hij niet berijpt niet bestaat. In wezen verwart hij het onbekende met het niet-bestaande.

Veel schrijvers en academici zeggen privé, na een halve fles wijn, heel andere dingen dan in hun gedrukte teksten. Hun schrijven is met recht nep te noemen. Veel problemen in onze samenleving zijn te wijten aan het argument dat ‘anderen het ook doen’.

Empathie met de zwakkeren is, wat mij betreft, na intellectuele durf, de meest lovenswaardige eigenschap.

Begrotingstekorten zijn aantoonbaar een voorname bron van fragiliteit in sociale en economische systemen.

Iemand die eruitzag als een bankier liet zijn bagage dragen door een portier in uniform. Ongeveer 15 minuten later zag ik diezelfde bankier in de fitnessruimte gewichtheffen, waarbij hij de natuurlijke oefening van het torsen van bagage probeerde te repliceren.

Intellectuelen zijn geneigd om zich te focussen op de negatieve gevolgen van toeval (fragiliteit) en niet op de positieve (antifragiliteit). Dit gebeurt niet alleen in de psychologie, maar overal.

Om een voorbeeld te geven: professionele risk managers kijken naar het verleden om informatie over zogenaamde worst-case scenario’s te verzamelen en gebruiken deze informatie om toekomstige risico’s in te schatten. Deze methode wordt ook wel de ‘stresstest’ genoemd. Ze nemen de zwaarste historische recessie, de gruwelijkste oorlog, de goorste schommeling in de rentevoet of de hoogste werkloosheid en nemen dit als schatting van de slechts mogelijke toekomstige situatie. Maar ze letten hierbij nooit op de volgende inconsistentie: dit zogenaamde ‘worst-case scenario’ overtrof destijds ook het slechtste scenario dat indertijd bekend was.

Hetzelfde was het geval met de kerncentrale van Fukushima, waar het in 2011 op een catastrofale manier misging na een tsunami. De centrale was gebouw om de zwaarte aardbeving uit het verleden te weerstaan.

Herhaalde bestraffingen drukken weliswaar de haat bij een enkeling de kop in, aar ze wekkeren die van allen aan… net zoals gesnoeide bomen weer ontelbaar veel nieuwe takken krijgen. Revoluties voeden zich met onderdrukking. Als men een paar demonstranten doodt, zullen er nieuwe bijkomen, als de aangroeiende kop van Hydra.

Was Prozac de vorige eeuw beschikbaar geweest, dan zouden de ‘spleen’ van Baudelaire, de stemmingen van Edgar Allen Poe, de gedichten van Plath, de lamentaties van talloze andere dichters, alles kortom, met een ziel, ons nooit hebben bereikt.

Maar de ergste vorm van toeristificatie vinden we in het leven dat de moderne mens in gevangenschap moet leiden, in onze vrije tijd: de vrijdagavond in het concertgebouw, geplande feestjes en gepland jolijt. Een gouden kooi. Deze doelgericht attitude doet pijn, diep in mijn existentiële zelf.

Sommige delen in het binnenste van een systeem moeten dus fragiel zijn om het systeem als geheel antifragiel te maken.

Als de natuur de economie zou aansturen, zou ze haar levende leden niet constant te hulp schieten om ze eeuwig te laten doorleven. Noch zou ze permanente regeringen en departementen hebben die met hun voorspellingen de toekomst te slim af willen zijn- ze zou niet toestaan dat de zwendelaars van het department of Management and Budget zulke systemische arrogante fouten maken.

De natuur (en op de natuur gelijkende systemen) houdt meer van diversiteit TUSSEN organismen dan van diversiteit IN organismen.

Elke vliegtuigcrash maakt vliegen veiliger, verbeter het systeem – degenen die ontkomen, dragen bij aan de algehele veiligheid van andere passagiers. Swissair vlucht III, TWA vlucht 800 en Air France vlucht 447 maakten de verbetering van het systeem mogelijk. Deze systemen leren omdat ze antifragiel zijn en zo opgezet dat ze gebruikmaken van klein fouten. Hetzelfde kan NIET gezegd worden van economische crashes, aangezien het economisch systeem, in de huidige vorm, niet antifragiel is. Waarom niet? Er zijn honderdduizenden vluchten en het neerstorten van één vliegtuig heeft geen directe uitwerking op andere vluchten – mondiale economische systemen fungeren echter al een geheel: fouten verspreiden zich en versterken elkaar.

Wat Erasmus ingratitudo noemde, de ondankbaarheid van de mens, neemt toe in deze tijd van globalisering en internet.

Fluctuat nec mergitur schommelt of drijft, maar zinkt niet

In zakelijke en economische besluitvorming heeft het vertrouwen op data ingrijpende neveneffecten – data zijn nu, dankzij de hoge mate van connectiviteit, alomtegenwoordig en de hoeveelheid misleidende data neem toe naarmate we ons dieper in onderdompelen. Een zelden besproken eigenschap van data: ze zijn giftig in grote hoeveelheden – zelfs in bescheiden hoeveelheden.

 

Identiteit (Paul Verhaeghe)

Homo homini lupus Est: de mens is een wolf voor de andere mens. Merkwaardig genoeg staat een andere uitleg daar lijnrecht tegenover: de mens is juist van nature goed, het is de postmoderne maatschappij die ons slecht maakt.
Das unbehagen in der kultur (freud)

Ik herken daarin twee fundamentele gerichtheden die vermoedelijk typerend zijn voor al wat leeft: we willen deel uitmaken van grotere gehelen en tegelijk streven we naar onafhankelijkheid.

Je Est un autre

Alle ideologieën reguleren de toegang tot genot, maar de manieren waarop zijn er erg verschillend. Daarnaast delen ze nog een punt: elke ideologie acht de eigen regelgeving superieur en beschouwt die van de ander achterlijk of decadent.

Merkwaardig genoeg kunnen zowel gelijkheid als verschil aanleiding geven tot agressie. Van iemand die al te zeer op ons lijkt, willen we afstand nemen; we willen het verschil maken. En verschilt iemand te veel van ons, dan willen we diegene ofwel gelijk maken aan onszelf (integratie) of we willen zelf op hem lijken (can’ t beat them, join them)

Een geslaagde maatschappij heet geslaagd wanneer er een leefbaar evenwicht heerst tussen gelijkheid en verschil, waarbij agressie minder gevaarlijke uitwegen vindt.
Voetbal is oorlog, kunst verzacht de zeden, carnaval zorgt voor toegelaten ontsporing en rituele zondebokken de woestijn insturen is niet eens zo’n slecht idee.

Dingen benoemen is niet hetzelfde als dingen begrijpen

Het woord burgers roept bij mensen onder de dertig alleen nog gedachten aan McDonald’s op.

De 4 managementsymptomen:
Dr Marc Desmet beschrijft op grond van zijn ervaring als ziekenhuisarts vier managementsymptomen. Ze kunnen alle vier naadloos toegepast worden op alles wat door de marktwerking aangetast is.
Een eerste klacht betreft de voortdurende veranderingen, gaande van constante verbouwingen, het invoeren van het allerlaatste computerprogramma, een nieuwe aanpak voor het uurrooster tot de ‘inkanteling’ van een ander ziekenhuis of de zoveelste fusie tussen diensten, waarbij alles voortdurend ‘getoetst’ en ‘bijgestuurd’ wordt. Opvallend: de mensen die het eigenlijke werk moeten doen, krijgen weinig of zelfs helemaal geen inspraak.
Dat laatste voert onmiddellijk naar een tweede pijnpunt: het Big Brother-gevoel. Niet de veranderingen, maar de werknemers worden voortdurend geëvalueerd, middels functioneringsgesprekken, audits en dergelijke. Erg bevorderlijk voor een plezierige werksfeer is het allemaal niet, en op veel afdelingen is de teamgeest ver te zoeken. Ook hier wordt er gemeten en geteld, en ook hier heeft dit een pervers effect. Binnen de kortste keren gaan werknemers op alle niveaus hun gedrag op de metingen instellen: het andere ’telt toch niet mee’. Dat de dictatuur van het meetbare haaks staat op wat zorg is, valt helaas niet met cijfers te bewijzen, dus verdwijnt de eigenlijke zorg pijlsnel.
Vandaar een derde, al helemaal paradoxale klacht: het systeem leidt ertoe dat er almaar minder aandacht naar de kern van het werk gaat, en steeds meer naar administratie, management en controle. Zonder twijfel zouden ziekenhuizen veel beter functioneren indien er geen patiënten waren. In een ironische bui heb ik ooit, na geweeklaag van collega’s tijdens een faculteitsraad, voorgesteld het onderwijs af te schaffen. Patiënten en studenten nemen te veel van onze kostbare tijd in beslag, en zij zijn zich daar goed van bewust: ‘Professor, ik weet dat u geen tijd heeft, maar als het even kan, zou u dan…’ ‘Zuster, wanneer denkt u dat ik de arts zou kunnen zien?’ Weg met die handel, kun je meteen de stookkosten drukken..

Iedereen wordt voortdurend aangemaand om te besparen, iedereen ziet hoe er massaal geld gaat naar zaken die het werk niet ten goede komen, een factuur voor de consultancy
die een nieuwe naam moest verzinnen en een dito slogan- die je vooral niet moet toepassen (‘Wij zijn er voor u!)

Lacan: l’amour c’est donner ce qu’on a pas

Binnen een neoliberale maatschappij bestaat de functie van het onderwijs niet zozeer in het hoog opleiden van mensen, als wel in het selecteren en kneden van jongeren tot een bepaald profiel dat binnen het systeem de hoogste productiviteit waarborgt, Wat die jongeren effectief op de werkvloer moeten doen, zullen ze grotendeels op diezelfde vloer leren, en niet op school.

Bij de nieuwe identiteit van de mens als ondernemer hoort ook een nieuw levensdoel: succes. Dit is wat jongvolwassenen elkaar toewensen bij wijze van afscheidsgroet. Succes bij de examens, succes op vakantie, succes in de relatie, succes op de werkvloer.
De klassieke vraag naar ‘het goede leven’ klinkt in deze context wel heel erg wollig – goede lééven? -, ook al omdat die vraag impliciet het accent legt op het leven in een gemeenschap, terwijl het woord ‘succes’ eerder beperkt blijft tot het individu.

Op de koop toe worden werknemers in toenemende mate aangeworven op een ‘project’ – ook in de bedrijfswereld -, waarbij ze vanaf het begin heel hard en in onderlinge competitie moeten werken in de hoop op een eventuele verlenging van hun contract. Dit systeem kan slechts een beperkt aantal ‘winnaars’ bevoordelen, met als gevolg angst (‘Hou ik mijn baan?’) en afgunst (‘Die gladjanus haalt het zeker’). Teamgeest verdwijnt razendsnel, met als typisch symptoom de noodzaak van ’teambuilding’, niet zelden – o ironie – in de toepasselijke vorm van survival(-of-thefittest)-weekends. In de plaats van solidariteit komt een algemeen wantrouwen. Loyaliteit aan en identificatie met het bedrijf zijn zaken waarin de werkgever letterlijk moet investeren. De verdwijning van teamspirit is zelfs op het voetbalveld zichtbaar, wat minister van Staat Louis Tobback, ooit een fervent supporter, deed opmerken: ‘Ik zie elf bvba’s [besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid] op dat veld rondlopen, spelers die alleen maar denken: waar kan ik volgend seizoen nog meer verdienen?’

De huidige dwingende gezondheidsnorm heet ‘succes” die bovendien financieel en materieel zichtbaar moet zijn.
De mogelijkheid dat een succesvolle jonge professional naar wie iedereen opkijkt en die heel wat bonussen binnenrijft ’s avonds alleen op zijn loft zit te verpieteren en zichzelf moet oppeppen met pillen, alcohol en internetseks, gaat in tegen alle verwachtingen.

De grens tussen ‘geslaagd’ en ‘gestoord’ is vrij dun

Eenzaamheid is zonder twijfel de meest frequente ‘stoornis’ van onze tijd.

De postmoderne mens lijdt aan een vreemde dissociatie, een nieuwe vorm van persoonlijkheidsverdubbeling” We klagen het systeem aan, staan er vijandig tegenover en voelen ons machteloos om het te veranderen. Anderzijds gedragen we ons op een manier die het systeem voortdurend bevestigt en uitbreidt. De wijze waarop we eten en drinken, ons kleden, verplaatsen, op vakantie gaan, zijn daar stuk voor stuk voorbeelden van – wij zijn het systeem waarover we klagen. Een proteststem uitbrengen voor ultralinks of ultrarechts zal niet volstaan om deze situatie te wijzigen. Het is niet de ander die moet veranderen; de pijnlijke waarheid is dat we het ook zelf zullen moeten doen. In plaats van alleen maar consument te zijn, moeten we weer burger worden. Niet alleen in het sternhokje, maar ook, en zelfs vooral, in de manier waarop we ons leven leiden.
Een van de noodzakelijkste veranderingen is het loslaten van het huidige cynisme waarin we bijna allemaal vergleden zijn.

De Managementmythe (M. Stewart)

“Mijn toetreding tot de wereld van de consulting was een van doe foute afslagen die je naar een deel van de stad voeren waarvan je niet eens wist dat het bestond.” (p 1)

“Spinoza sleep lenzen om aan de kost te komen en Bertrand Rusell bezondigde zich aan broodschrijverij, dus waarom zou ik geen centje bijverdienen als consultant?” ( 8)

“Hoe kunnen zo velen die zo weinig weten zo veel verdienen door andere mensen, die er nota bene voor worden betaald het te weten, te vertellen hoe zij hun werk moeten doen?” (p 12)

“Het in grijs flanel gestoken leger bleek veel kleurrijker en menselijker dan mijn chagrijnige hoogleraren en de populaire boeken over opschepperige yuppies die in het verkeerde deel van de stad verdwaald raakten me hadden doen verwachten.” (p 13)

“Het merkwaardige van die goeroeboeken is echter niet hun dubieuze inhoud maar hun ongelofelijke oplagen.” (p 16)

“Gezien het gegeven dat de meeste mensen die adviezen aanbieden zelf geen grote ondernemingen hebben geleid en zich ermee tevreden lijkten te stellen hun lezers te verstikken met waarheden als koeien, zou je denken dat de markt voor dergelijke adviezen klein is. Het tegendeel is echter waar: in de bedrijfstak waarin mensen wordt verteld hoe grote ondernemingen (niet) moeten worden geleid, gaan reusachtige sommen om. Het is alsof een groep werkloze ontwerpers van bedrijfsvliegtuigen aanhangt heeft gevonden onder de bezitters van minibusjes. Terwijl ik me door mijn plank vol managementadviezen worstelde, kon ik me niet onttrekken aan de volgende nogal botte vraag: hoe kan het dat zo veel slechte boeken zo goed verkopen?” (p 16)

“Het is dezelfde vraag die de Romeinen zichzelf stelden toen hun Rijk onhanteerbaar begon te worden: “Quis custodiet ipsos custodes?” wie bestuurt de bestuurders?” (p 18)

“Die omstandigheid verklaart waarom toekomstige zakelijke leiders, in plaats van zicht te storten op managementopleiding, er beter aan doen zicht te verdiepen in de geschiedenis, filosofische essays te lezen, of gewoon een goede roman.” (p 19)

“In zijn Götzendämmerung onderneemt Nietzsche het de afgoden van zijn tijd te testen ‘met een hamer om zo wellicht bij wijze van antwoord dat welbekende holle geluid te horen dat we van opgeblazen darmen kennen’. Wat ik hoop te laten zien is dat ook de managementafgod een fikse hamerslag behoeft.” (p 21)

“ ‘Nou hoeveel cafés telt Groot-Brittanië?’
‘Geen idee. Veel?’ riep ik uit.
‘Raad eens?’ zei Henry. Er speelde nu onmiskenbaar een zelfgenoegzaam lachje rond zijn mond.
‘Laat ik zeggen… tweehonderdduizend?’
Na enkele ogenblikken begreep ik het. Hij probeerde me uit. Ik werd verondersteld te laten zien dat ik met een geloofwaardig antwoord op de proppen kon komen. Mijn biljartkameraden hadden niet de moeite genomen me te waarschuwen voor deze bijzondere selectietechniek die intussen zo gangbaar is geworden dat studenten er tijdens hun opleiding speciaal op worden voorbereid.

De enige relevante feiten die ik me voor de geest kon halen waren de bevolkingsdichtheid van Groot-Brittanië en de prijs van een glas bier in het buurtcafé. Ik haalde diep adem en bij het uitademen spuide ik een lange reeks berekeningen die ik doorspekte met allerlei andere cijfers die in mijn hoofd opkwamen. Na de nodige rigoureuze afrondingen en wilde gissingen kwam ik tot de slotsom dat Groot-Brittannië honderdduizend cafés moest tellen. Het juiste aantal, liet Henry me weten, was zevenzeventigduizend.

Uiteraard ging het er niet om of mijn antwoord juist was. Het doel van de opgave was te achterhalen of ik met enig gemak kon praten over een onderwerp waarvan ik vrijwel niets wist en op basis van feiten die nagenoeg compleet uit de lucht waren gegrepen. Naderhand besefte ik dat dit proces een  uitstekende kennismaking was met het onderwerp consultancy.” (p 21)

“Dat was het moment waar de consultants voor leefden: het triomferen van de intelligentie over het bureaucratisch miasma.” (p 30)

“Voor elke onderneming geldt, begon ik te denken, dat een handjevol klanten of producten of winkels of werknemers de onderneming zijn, terwijl de rest slechts weggegooid geld is.” (p 32)

“Ik voelde me weldra meer een tandarts. Ik veroorzaakte veel pijn en niemand leek erg blij me te zien. Maar in plaats van rotte kiezen probeerde ik gegevens los te krijgen van mensen die zichtbaar nerveus waren.” (p 55)

“‘Weet je wat een consultant is?’ vroeg hij. ‘Iemand die op jouw horloge kijkt en je dan vertelt hoe laat het is!’” (p 57)

“Terwijl de maanden zich aaneenregen werden Rolands bezoekjes minder frequent tot ze uiteindelijk tot weinig meer dan een ceremonieel diner waren teruggebracht, gewoonlijk rond de tijd dat er weer een factuur werd gestuurd.” (p 76)

“Nietzsche schreef eens: ‘Feiten bestaan niet, er bestaan alleen interpretaties’ Hij overdreef de kwestie misschien een tikje, wat zijn gewoonte was, mar voor zover hij anticipeerde op hetgeen consultants kunnen doen met gegevens van grote en complexe organisaties, had hij wel een punt. Slechts heel weinig ‘harde’ gegevens in het zakenleven zijn zo hard als ze worden voorgesteld.” (p 77)

“Ons motto had goed kunnen luiden: ‘als je het niet kunt managen, meet het dan!’”. (p 78)

“We waren te jong om ons op ervaring te beroepen; zelfs de oudere compagnons hadden nooit iets gemanaged dat complexer was dan het organiseren van een familiedinertje.” (p 78)

“In menig opzicht vervulden wij sisfusarbeid. Voor ons was daar uiteraard niets negatiefs aan. Zolang er een steen was die een berg moest worden op gerold, werden wij betaald.” (p 80)

“Tachtig procent van de salarissen, zo bleek, ging naar ongeveer twintig procent van het personeel, dat wil zeggen naar de vennoten. Na enig gestoei met de cijfers achterhaalden we met onze tevredenheid dat tachtig procent van het analysewerk van de firma werd gedaan door mensen die twintig procent van de salarissen representeerden – mensen zoals wij. Wij bevonden ons duidelijk aan het verkeerde uiteinde van de walvis. We besloten een dure fles wijn te bestellen die we op onkostenrekening zouden zetten.” (p 81)

“Vorsten en pausen schenken veel aandacht aan uiterlijkheden; en ook wij doen daar verstandig aan. Eersteklas vliegen en eten in goede restaurants maakt ook deel uit van de job.” (p 83)

“Onwankelbaar overtuigd zijn van het eigen gelijk verhoogt de waarschijnlijkheid door anderen te worden gevolgd en kan wijzen op goede leiderschapskwaliteiten. (Natuurlijk kan een en ander ook wijzen op een stelletje onvoorstelbaar arrogante kwasten.)” (p 84)

“Machiavelli wees er eens op dat ‘een heerser die zelf niet wijs is, niet wijs kan worden geadviseerd’. Wat consultants nadien hebben geleerd is dat zo’n heerser desondanks vaak naar meer advies hunkert” (p 89)

“Ik was dakloos in die tijd, letterlijk. Toen het huurcontract voor mijn appartement in New York afliep, deed ik geen moeite om iets anders te vinden. Ik bracht mijn bezittingen bij familie en vrienden onder en vloog van hotel naar hotel. Gedurende meer dan een jaar betaalde ik nergens huur. Ik had uiteraard geen huis omdat ik geen leven had. Afgezien van de telefoongesprekken met vervreemde vrienden hielden mijn sociale contacten vrijwel zonder uitzondering op de een of andere manier verband met het werk. Zelfs mijn vakanties waren naadloos in het werkende leven geïntegreerd. Als ik een weekend doorbracht in Venetië was dat omdat ik het had gecombineerd met een zakelijke bijeenkomst in Milaan. Ik had mij tot een soort tayloristisch ideaal ontwikkeld, een zuiver economische machine, behalve dan dat ik met mijn overbetaalde adviesdiensten en verkwistende luxueuze reisgewoonten een uitgesproken inefficiënte efficiëntiedeskundige was, een parodie op de economische deugdzaamheid.” (p 101)

“Het is als opgesloten zitten in een kerker met een troep ratten en een reusachtige homp kaas. Alle ratten klimmen op de kaas, twee jaar op het eerste niveau, twee jaar op het tweede niveau. De ratten op het derde niveau schijten op de ratten op het tweede niveau, en die op het tweede niveau op de ratten op niveau één en alle ratten schijten op de ratten op de vloer. Het enige waar ze zich om bekommeren is het likken van hielen van de ratten op de hogere niveaus: ach meneer, wees zo vriendelijk uw rattenreet wat dichter bij mijn gezicht te houden. Je klimt hoger en hoger tot een van de andere ratten je kop afbijt.” (p 109)

“Ondanks het spoort van teleurstellingen dat hij achterliet, wist Mayo bij de mensen om hem heen toch de indruk te wekken dat hem een briljante toekomst wachtte. Hij dankte zijn reputatie niet aan zijn geschriften – gedurende zijn hele carrière schreef hij opmerkelijk weinig en zonder veel zeggingskracht- maar aan zijn welsprekendheid en zijn voordrachten uit de losse pols. Hij laveerde moeiteloos over een zee van uiteenlopende onderwerpen, legde hier en daar kernachtige verbanden, had op het juiste moment een welwillend oor en lardeerde zijn antwoorden met precies het juiste aantal woordspelingen, kwinkslagen en literaire toespelingen om zijn gesprekspartners het gevoel te geven met een grote geest van gedachten te wisselen. (p 119)

“… wist Mayo te bereiken waarvan academici dromen als zij zich een ideale carrière voorstellen: geen onderwijsverantwoordelijkheden en alle onderzoeksassistenten die met geld zijn aan te trekken.” (p 127)

“Ze trokken een chequeboek zo groot als een bazooka en richtten dat rechtstreeks op onze portefeuilles.” (p 147)

“Hij behandelde de mensen om hem heen als papieren zakdoekjes die geschikt waren om zijn spuug op te vangen alvorens te worden weggegooid. Een van zijn chauffeurs- hij had zelfs een hele ploeg die voor hem gereed stond, moet draaiende motoren, zelfs al hij nergens heen hoefde- vertrouwde me eens toe dat hij precies naast een hoop vuilnis was gestopt in de hoop dat de vorst er vol in zou trappen. Mensen met een dergelijke persoonlijkheid- gewoonlijk assholes genoemd- vormen voor elke organisatie een groot gevaar. Meestal worden ze gepasseerd als het om belangrijke posities gaat. Ze maken te veel mensen razend. Maar er glipt er altijd wel een tussendoor.’ (p 170)

“Een piramidespel is een spel waarbij je zowel moet samenwerken als concurreren met je medespelers. Succes hangt af van twee duidelijk onverenigbare vaardigheden: het vermogen met andere spelers samen te werken en het vermogen diezelfde mensen meedogenloos uit te buiten (en zelfs te verdelgen). Welke van die twee vaardigheden belangrijker is hangt af van het bereikte evenwicht binnen een organisatie. Aangezien een hoge maten van samenwerking doorgaans wenselijk is voor de organisatie als geheel, gebruiken gezonde organisaties selectieprocessen die een sterk positieve waarde toekennen aan de samenwerkingsbereidheid van een individu. Tegelijkertijd kan een dergelijk proces het feit ontkennen dat het vermogen concurrenten te onderdrukken of te elimineren eveneens bijdraagt aan het succes van een individu. In meer competitieve ecosystemen is de waardevolste eigenschap het talent de indruk wekken tot medewerking bereid te zijn en tegelijkertijd de vaste grond onder de voeten van de mededingers te ondergraven.” (p 171)

“Bij adviesfirma’s van naam kan het vierentwintiguurs-evaluatieproces het piramidespel buitengewoon verwoestend maken. In het bedrijfsleven zijn consultants waarschijnlijk de meest geëvalueerde mensen. Na en vaak gedurende elk projecten worden de prestaties van consultants veelvuldig geëvalueerd. Elk half jaar worden die evaluaties bijeengebracht in een prestatieoverzicht en minstens één keer per jaar kan een consultant een gedetailleerde, formele schatting van zijn of haar waarde voor de firma tegemoetzien, altijd uitgedrukt in de beste eufemismen waarin de managementbeweging van de menselijke betrekkingen meende te kunnen voorzien. Geen van de adviseurs krijgt te horen dat de prestaties onder de maat zijn maar dat er nog bepaalde ‘ontwikkelingsbehoeften’ zijn. Na dergelijke meedogenloze, tot paranoia leidende onderzoeken wordt negennegentig procent van de adviseurs uiteindelijk verteld over de vele ‘ontwikkelingskansen’ die buiten de firma liggen en wordt aldus in de meest humane bewoordingen op de straat gedirigeerd.” (p 173)

“Hoe waardig (of onwaardig) iemand in het leven weet te verliezen is van veel groter belang voor het persoonlijke geluk dan hoe spectaculair iemand weet te slagen. In onze firma liepen veel goede en gezonde mensen rond die wisten hoe ze het beste van hun leven konden maken en zij slaagden door dicht bij zichzelf te blijven. Anderen hielden er echter duidelijk een verwrongen slachtofferwijsheid aan over. Na de messen uit hun eigen rug te hebben getrokken, waren ze ervan overtuigd dat de enige manier om te slagen was die messen in de ruggen van anderen te steken.” .

“Hoe minder uitgestippelde strategieën, hoe meer opengehouden mogelijkheden.” (p 202)

“Wij profiteerden van een anomalie in de adviesbranche, een kloof tussen de marktwaarde van consultants en hun zelfrespect.” (p 210)

“In de context van ingewikkelde beslissingen met onzekere uitkomsten en zonder evident eenvoudig antwoord, hunkert een geest die alles graag onder controle zou hebben naar een paar koele handgrepen om zich te midden van rook en vlammen staande te houden. Strategieplanning biedt de bemoedigende troost – of illusie – dat er een stevig pad naar de toekomst bestaat.” (p 214)

“Een oud wijsheid stelt dat strategie inhoudt dat je, als de munitie opraakt, met alle wapens blijft vuren opdat de vijand er geen weet van zal krijgen. In de regel zoeken ondernemingen hun toevlucht bij strategieën als ze hun bestaan niet op een andere manier kunnen rechtvaardigen, en ze beginnen te plannen als ze niet goed meer weten waar ze heen gaan. Aandeelhouders die het woord strategie horen doen er goed aan de hand stevig op de knip te houden.” (p 216)

De Antichrist (F. Nietzsche)

2

Wat is goed? Alles wat het gevoel van macht, de wil tot macht, de macht zelf in de mens opvoert

Wat is slecht? Alles wat voorkomt uit zwakte

Wat is geluk? Het gevoel dat de macht groeit – dat weerstand overwonnen wordt

6

Ik noem een dier, een soort, een individu verdorven wanneer het zijn instincten kwijtgeraakt, wanneer het koest voor, wanneer het de voorkeur geeft aan wat hem schaadt.

14

De mens is, relatief genomen, het slechts gelukte dier, het ziekelijkste, dat in gevaarlijke mate van zijn instincten is afgedwaald – hoewel, met dat al, ook het interessantste.

20

Het boeddhisme is de enige werkelijk positivistische religie de geschiedenis ons laat zien.

23

De liefde is de toestand waarin de mens de dingen het meest ziet zoals ze niet zijn.

43

Als men het zwaartepunt van het leven niet in het leven legt, maar verlegt naar het “hiernamaals”- naar het niets – dan heeft men aan het leven elk gewicht ontnomen

47

Men is geen filoloog of arts zonder tegelijk ook antichrist te zijn. Als filoloog kijkt men namelijk achter de heilige boeken, als arts achter de fysiologische verkommering van de van de typische christen. De arts zegt ongeneeslijk, de filoloog zwendel.